We laten ons anker vallen achter de Maraki (een Amerikaans stel) & de Sylfer en spotten meteen de eerste ulu (uitgeholde boomstam) en mola (kleurrijke geborduurde lap met figuren, die vrouwen op hun blouse dragen)! De motor staat nog niet uit, of ze komen al geld halen. Een admission fee. 20 dollar per boot. Echt niet. Dat is een belachelijke prijs. Wij hebben in een boek gelezen dat we prijzen van 1 tot 5 dollar kunnen verwachten, 20 dollar is echt te veel. We willen 10 geven! Gelukkig gaan ze akkoord. Welkom in de Guna Yala…
Mmmm, niet te lang bij stil staan. Kijk toch eens om je heen! We liggen in de prachtige natuurlijke baai Puerto Perme en kijken uit op een voetbalveld met daarachter een dorpje met rieten huisjes. Een beetje onwerkelijk. Om ons heen liggen verschillende vissertjes in uitgeholde boomstammen. Verder langs de kust zien we een groter plaatsje met rieten daken, dit is Anachucuna. En op de achtergrond van dit alles zien we de enorme bergen van de Darien. We zijn in Panama, sterker in Guna Yala, of zoals de Panamezen zeggen San Blas eilanden, een gebied waar je niet makkelijk komt. Vooral niet deze oostkant van de Guna Yala. Voorbij Isla Pinos (iets verder naar het Westen) kun je hier alleen nog met een charterboat of privé jacht komen. Het is hier stil. Geen snelverkeer, motorbootjes of vliegverkeer. Alleen vogels en kabbelend water. Relaxed.
Eerst anker check! Helaas zien we geen hand voor ogen. Daarna snorkelen we nog even naar het rif, maar we hebben zo’n slecht zicht dat we bijna met ons hoofd tegen vuurkoraal aan botsen! Dan naar de kant. We laten de dinghy vallen en tuffen naar de kant over ondiep water. Het laatste stukje moeten we peddelen. Via het voetbalveld lopen we naar het eerste dorpje. Dit blijkt nieuw te zijn. Een uitbreiding van het dorpje er naast. Het bestaat sinds een half jaar.
In het zand ontdekken we nog een paar oude roestige locomotieven, rails en treinonderstellen (rietsuiker??). Als we mensen tegen komen vragen we of we het dorpje mogen bezoeken. Tuurlijk, geen probleem. De mensen zijn vriendelijk en spreken zelfs Spaans! Kinderen kijken nieuwsgierig naar ons. Roepen afwisselend “Hola” of “Hello, how are you? Ze krijgen duidelijk Engelse les op het schooltje.
Als we via een zandpad het dorpje binnen stappen is het alsof we terug gaan in de tijd, een hoog Afrika museum gehalte. De ronde huizen zijn van rietstengels, bamboe en palmbladeren liggen op de puntdaken. Alles met touw aan elkaar vastgeknoopt. Er zitten geen ramen in de huisjes. Wij kunnen niet echt door de stengels naar binnen kijken, maar ze zien ons wel. Vooral de kinderen en vrouwen staan naar ons te kijken tussen de kieren van de stengels door (wie kijkt hier naar wie?).
Er staan meerdere gebouwen, rondom een soort erf. Alles is omheind, waardoor het overkomt als een gesloten gemeenschap. We kunnen nergens echt naar binnen kijken en de omheining is (voor mij) net te hoog om wat te kunnen zien. Dit is even wennen na alle open deuren in Colombia. Maar waarschijnlijk is dit hun enige kans op een beetje privacy. Bamboestengels houden nou niet bepaald veel (geluid) tegen. En de huisjes staan niet ver van elkaar vandaan. De ‘badkamer’ staat op het erf. Er loopt zelfs een waterleiding naar toe!
En een sanitaire stop doen ze in een van de centrale houten huisje boven de zee. Aan de buitenkant van de hut hangen de overblijfselen van kokosnoten, die ze gebruiken om vuur mee te maken.
De Guna Yala (San Blas) is een lang smal gebied langs de kust van Panama, van 230 km lang. Ze hebben er meer eilandjes dan dagen per jaar (rond de 400) en er zijn er maar 40 bewoond, door totaal 33.000 Kuna’s. Ze zijn sinds 1925 autonoom onder de vlag van Panama en hebben ook een eigen voornamelijk spreek taal, Dulegaya, maar sinds kort ook schrijftaal. Omdat de oostkant van de Kuna Yala niet veel bezocht wordt door toeristen, zijn de dorpjes hier vrij traditioneel. Maar we zien dat de westerse wereld hier inmiddels ook zijn intrede heeft gedaan. Ze hebben zonnecellen, schotels, zelfgemaakte lantarenpalen van een houten paal met een emmer op zijn kop en daarin een lamp, radio en TV (flatschreen!). De oorspronkelijke huizen zijn van rietstengels en bladerdaken, maar we zien ook al huizen van houten planken, zelfs een stenen huis en een huis met twee verdiepingen.
Ze hebben voor de kinderen een school, een voetbalveld en een basketbalveld. Op de schooltafeltjes zien we boeken met Spaanse les en rekenen. Het enige wat we niet zien zijn mobieltjes! We hebben ook geen netwerk. Hoe lang zou dat nog duren?
De meeste Guna mannen vinden het leuk om een praatje te maken en spreken Spaans. Ze zijn nieuwsgierig waar we vandaan komen. De vrouwen zijn schuw. Zien er prachtig in de traditionele Guna kleding, maar ze willen niet op de foto. Het is me niet helemaal duidelijk of ze gewoon geen foto’s willen (bijgeloof zoals bij andere stammen) of da het te maken heeft met het feit dat ze bij een bezoek aan Panama city zagen dat afbeeldingen van hun werden verkocht voor 1 dollar, zonder dat ze er zelf profijt van hadden. Volgens het Bauhaus boek is dat de reden waarom ze nu 1 dollar vragen voor een foto! De kinderen zijn gelukkig open, zwaaien allemaal, geven een hand, lachen, rennen met ons mee en zeggen gedag.
Terug op de boot komt er net een Colombiaanse Barca voor ons liggen. Deze handelaren kopen de kokosnoten op bij de Guna’s. De kokosnoot was vroeger het geld (1 kokosnoot is 1 dollar) of beter ruilmiddel van de Guna’s. De Colombianen kochten deze op in ruil voor goederen zoals Nescafé, ingeblikt voedsel, kleding, batterijen, benzine etc. De Guna’s produceren wel 30 miljoen kokosnoten per jaar! Nu verdienen de Guna’s meer geld met de verkoop van Mola’s !
Wat een dag … zo veel indrukken… we zijn er stil van.