Er zijn op Curaçao nog veel landhuizen (plantagehuizen) bewaard gebleven uit de slaventijd, sommige zijn zelfs zeer goed onderhouden. De landhuizen werden altijd boven op een heuvel gebouwd. Zo hadden de huizen oogcontact met ten minste twee andere landhuizen en kon men elkaar waarschuwen met fakkels o.i.d. in geval van nood (bij opstanden e.d.). Daarnaast werden de huizen zo gebouwd dat men volledig kon profiteren van de oostelijke passaatwind, die het hele huis heerlijk koel hield. En je hebt vanaf de heuvel uiteraard een goed zicht op de plantage. De meeste landhuizen zijn vernoemd naar de (Spaanse en Nederlandse) slavenhouders, of de Kas di Shon zoals de landheren hier werden genoemd. Zo heb je o.a. Jan Kok, Ascension, San Juan etc.
De Landhuizen waren oorspronkelijk wit en zijn nu overwegend geel, de kleur van het katholieke geloof en de Paus. Het verhaal gaat dat ze een kleurtje hebben gekregen omdat een of andere gouverneur pijn in zijn ogen kreeg van de witte huizen. Hij gaf de opdracht de huizen van een (gele) kleur te voorzien. Leuke van het verhaal is dat de man ook een vinger in de pap had van de plaatselijke verffabriek die de verf moest leveren!
Hieronder een kleine verzameling van de landhuizen die wij bezochten tijdens ons verblijf op Curaçao.
Landhuis Kok en de kunst van Nena Sanchez
Landhuis Jan Kok was van de 18e eeuwse slavenhandelaar Jan Kok en is gebouwd rond 1840. Het is een zoutplantage en kijkt uit over de zoutpannen van de St. Marie Baai met flamingo’s. Begin 1900 produceerde het landhuis nog 16.000 vaten zout. Het landhuis Jan Kok ziet er goed onderhouden uit en je vindt er nog een oude keuken met rode muren en witte stippen (ze zeggen om de vliegen af te schrikken) en zolder (met vleermuizen). Verder is het landhuis vooral gevuld met kunst van Nena Sanchez, een autodidactische, plaatselijke kunstenares die schildert in mooie felle kleurtjen op van alles en nog wat. Je ziet werk van haar op doek, stenen, maar ook potten en pannen. En in de achtertuin staan nog meer beschilderde beelden van Nena Sanchez.
Het spookt op Landhuis Ascencion
Dit Landhuis, aan de weg naar Westpunt, stamt uit 1672 en het spookt er zeggen ze. Er staan drie vlaggenstokken en de Nederlandse vlag waait tussen de twee andere vlaggen altijd de andere kant op, tegen de wind in. Jammer genoeg hingen er geen vlaggen in stok toen wij er waren.
Dit is een van de meest gehate landhuizen op het eiland, omdat hier de slaven vanuit de boten hier naar toe werden gebracht om aan te sterken en daarna doorverkocht te worden. Slaven die niet werden verkocht verdwenen naar Landhuizen op Curaçao.
Buiten het terrein, voor het Landhuis ligt Sjon Martin op zijn buik met zijn hoofd tussen zijn handen begraven. Hij kijkt uit op het Landhuis. Deze wrede slaaf had zich opgewerkt en ze hebben hem zo begraven uit wraak. Op deze manier kon hij de slaven wel blijven zien, maar geen invloed meer op ze uit oefenen!
Elke donderdag kun je een rondleiding op het landhuis bijwonen en op de 1e zondag van de maand is er een lokale kunstmarkt.
Landhuis Knip en het TULA museum
Landhuis Knip, genoemd naar de Kenepa boom is vooral bekend door Tula, de slaaf die op 17 augustus 1795 voor de eerste slavenopstand op Curaçao verantwoordelijk was. Witte monumenten (arm/hand met ketting) op het eiland markeren de plekken waar Tula langs gelopen heeft tijdens zijn tocht naar de gouverneur. Er staat er ook eentje bij dit landhuis. In het landhuis zit nu een museum over de slavernij. Bizar om op een kopie te zien dat een meisje van 10 dezelfde zware straffen krijgt als een volwassenen. Het leukste is wel om een rondleiding te nemen. De bijbehorende teksten zijn namelijk in het Papiaments en de rondleiding is erg leuk. Ze vertellen veel en ze zingen zelfs bij de Tumba (tot een paar jaar geleden was deze trommel nog verboden) of ze doen voor hoe de dames zongen terwijl ze aan het wassen waren.
Landhuis San Juan en ‘mijn zuster de negerin’
Het landhuis van de heilige Jan (San Juan) kun je niet van binnen bekijken omdat het nog van lokale familie is. Wel kun je tegen een kleine vergoeding aan de man onder de boom, over het terrein van de voormalige plantage rijden. Je ziet dat ze hier niet op een paard wedden. Ze hielden er o.a. zoutpannen voor schaarse tijden en de meer duurzame Indigobomen op na.
Er staan nog een paar Tamarinde bomen, een van de weinige overgebleven op het eiland. De boom komt oorspronkelijk uit Afrika en zijn waarschijnlijk ontstaan door zaden die meegenomen zijn door slaven. Van Tamarinde kun je o.a. dorstlessende drank maken. Daarnaast is dit het enige landhuis waar ze een weliswaar piepklein huisje hadden voor zwangere slavinnen om daar te bevallen.
Op dit landhuis speelde zich ook een liefdesverhaal tussen de blanke zoon van de landheer en een slavin af. Er is een boek over deze geschiedenis geschreven “Mijn zuster de negerin” van Cola Debrot. Toen hij zijn toekomstige bruid aan de familie voorstelde werd hij van het landgoed verbannen. Na het afschaffen van de slavernij is hij op verzoek van de familie weer teruggekeerd naar het landhuis en er samen met vrouw en kinderen gaan wonen.
Landhuis Chobolobo en Blue Curacao
Het Landhuis uit begin 1800, is tegenwoordig het huis van het lokale drankje Blue Curaçao. Blue Curaçao wordt gemaakt van de laraha sinaasappel. Deze stamt af van de door de Spanjaarden uit Valencia meegenomen sinaasappels. Maar door het klimaat en de andere bodem in Curaçao smaakte de sinaasappels bitter en waren ze oneetbaar. Ze raakten in de vergetelheid en groeiden in het wild door. Pas eeuwen later ontdekte men dat je van de schil van deze sinaasappels ook likeur kunt maken en de Spaanse familie Senior begint in 1946 een destilleerderij die de enige echte Blue Curaçao maakt.
De likeur is van oorsprong kleurloos en kleurstoffen zorgen voor het kleurtje. Maar de bekendste is toch wel Blue Curaçao. Ze smaken eigenlijk allemaal hetzelfde. Aan het einde van de rondleiding volgt een kleine tasting en we krijgen een oranje Blue Curaçao, een beetje jammer zegt mijn marketing-hart dan…